Een kinderloze sultan vindt een klein jongetje, dat als vondeling in zijn paleis werd gelegd, en verwent hem met een honingfontein. Het prinsje blijkt heel onaardig te zijn en wil niemand van zijn honing geven, ook niet als hij een jongeman is geworden. Een reuzenbij laat hem voor straf verliefd worden op de drie sinaasappels, die ver hier vandaan gevangen gehouden worden door een heks. Als de prins ze niet zoekt zal hij heel erg ziek worden, dus gaat hij een avontuurlijke reis beginnen. De reuzin stuurt haar hulpje Fitsli-Poetsli met hem mee om de sinaasappeltuin te vinden. Eenmaal op de terugweg in de woestijn blijken er kleine betoverde meisjes in de sinaasappels te zitten die amper kunnen bewegen en ademen. De gewaarschuwde prins opent ze toch één voor één, maar ze verdrogen en veranderen dan in vlinders. Als het laatste sinaasappelmeisje ook dreigt te verdrogen krijgt de prins zo veel medelijden dat de tranen in zijn ogen springen en over het dorstige sinaasappelmeisje rollen waardoor zij júist wordt gered.
